Een vriendin die in een tijdje in Palestina studeert stelde onlangs een hypothetische vraag: “wordt het niet tijd dat een groep moslims Andalusië terug opeist om er een zuivere moslimstaat te vestigen?” Te gek voor woorden? Natuurlijk. Maar zelfs waanideëen zijn het soms waard om nader te onderzoeken. Per slot van rekening waren de Moslims 700 jaar de heersers in Andalusië. De Israëlische wet op terugkeer is ook gebaseerd op het feit dat Joden 2000 jaar geleden gedurende 100 jaar de dominante groep waren in Palestina. En natuurlijk dat hun god dit land enkel en alleen voor hen uitgekozen heeft. Op deze manier kunnen alle moslims in de wereld: Indonesische, Afghaanse, Turkse, Sudanese, Marrokaanse, Iraakse, enz. 'teruggaan' naar hun heilige grond. Wat met de aanwezige spanjaarden? Die kunnen ze hun grond afnemen, in kampen over de grens drijven, ze desnoods opsluiten in de rest van het Iberisch schiereiland door er een muur omheen te zetten.
Onze premier Verhofstadt meende recent ook een steentje te moeten bijdragen tot het debat. In de Israëlische krant Ha’aretz bevestigt hij het bestaan van de staat Israël als een Joodse staat, ook al betekent zulks dat Arabische Israëli gediscrimineerd worden. Hij bevestigt daarmee dat een Jood die van pakweg de Fiji-eilanden komt onmiddellijk Israëlisch burgerschap kan krijgen. Dat betekent concreet dat hij grond mag kopen in heel het land, inbegrepen in één van de illegale kolonies die Israël met brute macht neerpoot in bezet Palestijns gebied. Een Palestijn met een Israëlisch paspoort mag echter geen grond kopen in zijn eigen hoofdstad, Tel Aviv. Want de in 1950 gestemde “wet op het eigendom van de afwezigen” heeft 93% van de grond “onvervreembaar eigendom van het hele Joodse volk” gemaakt. Mijnheer Verhofstadt, ik vraag u: is een democratie die enkel geldt voor een deel van het volk wel een democratie? En moet een Europees land zulke ‘democratie’ dan steunen?
donderdag, april 14, 2005
woensdag, april 13, 2005
Totale vertwijfeling toen het Westen zich terugtrok - Paul Rusesabagina en Terry George over ‘Hotel Rwanda’
United Artists: Hotel Rwanda
Hotel Rwanda. Wie de film nog niet zag, haast zich best naar de filmzaal. De commentaren liegen er niet om: “de meest indrukwekkende film in zijn soort sinds Schindler’s list.” Een krachtig document dat het verhaal vertelt van Paul Rusesabagina, in 1994 manager van een luxe hotel in de Rwandese hoofdstad Kigali. In het heetst van de strijd slaagt hij erin om 1200 mensen te redden van de machetes. Wij waren op de avant-première in Brussel. Vooraf hadden we een gesprek met de echte Paul Rusesabagina én met Terry George, de bevlogen regisseur van de film.
Hotel Rwanda is een film met een missie. Wat hoopt u ermee te bereiken?
T.G.: “Ten eerste hoop ik dat mensen de zaal verlaten met het gevoel dat ze, net zoals Paul, kunnen protesteren tegen het slechte in deze wereld. Ten tweede moeten we het Westen beschamen, in de hoop dat de internationale gemeenschap volgende keer haar verantwoordelijkheid opneemt.”
Hoe kwam u op het idee om met Amnesty samen te werken voor Hotel Rwanda?
T.G.: “Ik ken de persattaché van het Amnesty kantoor in Los Angeles. Twee jaar geleden hebben we samen gewerkt aan de video voor de John Lennon song Imagine (die tijdens de mensenrechtendag in 2003 overal werd gespeeld voor Amnesty, nvdr.). Amnesty wil Hotel Rwanda gebruiken om de situatie in de DR Congo en Darfour te belichten.”
Cynisme
In de film geeft een Italiaanse cameraman een staaltje weg van journalistiek cynisme wanneer hij Paul met zijn voeten op de grond zet: “Ik vrees dat mensen mijn beelden zullen zien op het nieuws, dat ze even zullen stoppen met avondeten en zeggen hoe erg de beelden zijn, en dat ze vervolgens verder eten, de beelden reeds vergeten.” Deelt u die mening?
T.G.: “De uitdaging is mensen zover te brengen dat ze het er precies niet bij laten. Niet zoals onze politici die keer op keer hun ogen sloten: Cambodja, Irak, Rwanda en nu Sudan. Bij een recente missie naar Darfour is Paul meegegaan samen met een nieuwsploeg van het populaire Amerikaanse programma Nightline. Daarmee krijgt de problematiek de aandacht die het anders nooit zou gehad hebben. Nu willen we hetzelfde trachten te bereiken in Europa.”
T.G.: “Van de politieke kant bekeken gaat het over niet meer of minder dan institutioneel racisme. Het leven in Afrika is gewoon veel minder waard dan in de rest van de wereld. En die discriminatie moet stoppen. Wat houdt ons tegen om er in Sudan dezelfde middelen tegenaan te gooien als op andere plaatsen?
Mr. Rusesabagina, geeft de film volgens u een goed begrip van wat er gebeurd is?
P.R.:“Hangt er vanaf wat je bedoeld. Het objectief van de film was niet zozeer om echt de genocide te laten zien. Wel wat er gebeurd is in het hotel des Milles Collines. Alhoewel er genoeg gesuggereerd wordt van de gebeurtenissen in de straten van Kigali. In feite gaat het erom mensen te doen beseffen dat er ook nog mensen waren die andere mensen hielpen.”
T.G.: “Het mooie aan de persoon van Paul is dat hij erg veel van de meesten van ons weg heeft: hij is een geraffineerd man uit de middenklasse met een mooi gezin die in een vreselijke situatie terecht komt. Hij ziet zichzelf geplaatst voor aartsmoeilijke keuzes.”
Was het moeilijk voor u om de film te helpen maken?
P.R.: “Niet echt. Voor de film had ik al veel contacten met journalisten. Dat maakt dat ik wist welke aspecten in mijn verhaal belangrijk waren. De mediamensen hadden het verhaal van de Milles Collines al gehoord kort na de dramatische gebeurtenissen in 1994. Ze vroegen aan het overblijvende personeel in het hotel wat er was gebeurd, hoe het kon dat het hotel en zijn bewoners zo weinig had geleden. Allen verwezen ze naar mij. En ze zijn beginnen zoeken. Tot ze mij terugvonden hier in België...”
Deze film vertelt het verhaal over de moed van één man, een typisch Westers uitgangspunt. Is dit uw manier om de missie over te brengen?
T.G.: “Mijn eerste plicht is om een stuk entertainment te brengen. Je moet eerst mensen willen laten komen kijken. De film is eerder een springplank naar meer kennis over het gebeurde dan een echte studie of een verhaal over wat er gebeurde. Maar film is een zeer krachtig medium: mijn grote voorbeelden in deze zijn “Schindlers list,” de “Killing Fields” over Cambodja en “Missing” over Chili.”
Over de genocide zelf. Voelde u die aankomen?
P.R.: “Er waren al slachtingen geweest op verschillende plaatsen in het land. Rond Kigali stikte het van de vluchtelingen. De toenmalige president (Juvenal Habyarimana, nvdr.) had zelf ook een militie opgericht die opposanten uitmoordde. Iedereen had schrik. Veel mensen waren reeds buiten de stad gaan wonen. Op 4 augustus werd een vredesbestand getekend met de rebellen. En dan kwam de V.N. met soldaten om de vrede te bewaren. Dat was een teken van hoop voor ons. Het moment dat de internationale gemeenschap haar handen van het Rwandese wespennest af haalde was er één van totale vertwijfeling voor iedereen.” (In de film een onvergetelijk beeld wanneer Paul met zijn Afrikaanse gasten achterblijft in de regen terwijl Franse soldaten alle Westerlingen naar de luchthaven escorteren).
Déja-vu
U bent pas terug gegaan, vele jaren later, samen met Terry George. Was het land veranderd volgens u?
P.R.: “Er was niets ten goede veranderd. De wegen waren nog steeds kapot, nergens werkte de electriciteit enz. De situatie is weer net zo penibel als net voor de genocide... Ook reeds toen ik definitief vertrok in 1996 begon ik in te zien dat alle machthebbers op elkaar lijken.”
Vandaag wil president Kagamé de begrippen Hutu en Tutsi van de aardbodem doen verdwijnen. Vind u dat een goed idee?
P.R.: “Dat men Hutu en Tutsi niet meer op het paspoort zet is een prima idee. Maar het zijn nog steeds mensen die mensen gedood hebben. Een oplossing zal er pas echt komen als we allemaal aanvaarden wie we zijn. Je moet mensen laten praten met elkaar, ze rond één tafel zetten.”
Krijgt u een déjà-vu gevoel bij wat er in Darfour gebeurd?
P.R.: “Helemaal. Alles wat daar gebeurt volgt hetzelfde verloop als in Rwanda. Er zijn nu 2 miljoen inheemse vluchtelingen in Soedan. Het conflict is twee jaar aan de gang. In Darfour schieten helicopters van de overheid vanuit de lucht op weerloze vluchtelingen. Dat is perfect vergelijkbaar met de militie van Habyarimana. Ze gaan zelfs de waterputten vergiftigen van de geviseerde bevolking. Dat is je reinste etnische zuivering!”
En waarom toch? Wat hebben ze erbij te winnen?
P.R.: “Het schijnt dat er veel olie zit in de provincie Darfour... (diepe zucht). Het is steeds hetzelfde. Men is nu een tweede genocide aan het maken. En het Westen doet weer niets.”
Vind u dat de wereld überhaupt iets geleerd heeft sinds 1994?
T.G.: “We hebben nog steeds de VN Vredesmacht niet hervormd. De MONUC in Oost-Congo is een totale mislukking, ze zijn er niet in geslaagd de interhamwe te ontwapenen, noch stabiliteit te brengen in het gebied. Ik heb gesproken met vele activisten. Wat we nodig hebben is een internationale politiemacht, geen kleine legertjes zonder mandaat of middelen...”
Hotel Rwanda. Wie de film nog niet zag, haast zich best naar de filmzaal. De commentaren liegen er niet om: “de meest indrukwekkende film in zijn soort sinds Schindler’s list.” Een krachtig document dat het verhaal vertelt van Paul Rusesabagina, in 1994 manager van een luxe hotel in de Rwandese hoofdstad Kigali. In het heetst van de strijd slaagt hij erin om 1200 mensen te redden van de machetes. Wij waren op de avant-première in Brussel. Vooraf hadden we een gesprek met de echte Paul Rusesabagina én met Terry George, de bevlogen regisseur van de film.
Hotel Rwanda is een film met een missie. Wat hoopt u ermee te bereiken?
T.G.: “Ten eerste hoop ik dat mensen de zaal verlaten met het gevoel dat ze, net zoals Paul, kunnen protesteren tegen het slechte in deze wereld. Ten tweede moeten we het Westen beschamen, in de hoop dat de internationale gemeenschap volgende keer haar verantwoordelijkheid opneemt.”
Hoe kwam u op het idee om met Amnesty samen te werken voor Hotel Rwanda?
T.G.: “Ik ken de persattaché van het Amnesty kantoor in Los Angeles. Twee jaar geleden hebben we samen gewerkt aan de video voor de John Lennon song Imagine (die tijdens de mensenrechtendag in 2003 overal werd gespeeld voor Amnesty, nvdr.). Amnesty wil Hotel Rwanda gebruiken om de situatie in de DR Congo en Darfour te belichten.”
Cynisme
In de film geeft een Italiaanse cameraman een staaltje weg van journalistiek cynisme wanneer hij Paul met zijn voeten op de grond zet: “Ik vrees dat mensen mijn beelden zullen zien op het nieuws, dat ze even zullen stoppen met avondeten en zeggen hoe erg de beelden zijn, en dat ze vervolgens verder eten, de beelden reeds vergeten.” Deelt u die mening?
T.G.: “De uitdaging is mensen zover te brengen dat ze het er precies niet bij laten. Niet zoals onze politici die keer op keer hun ogen sloten: Cambodja, Irak, Rwanda en nu Sudan. Bij een recente missie naar Darfour is Paul meegegaan samen met een nieuwsploeg van het populaire Amerikaanse programma Nightline. Daarmee krijgt de problematiek de aandacht die het anders nooit zou gehad hebben. Nu willen we hetzelfde trachten te bereiken in Europa.”
T.G.: “Van de politieke kant bekeken gaat het over niet meer of minder dan institutioneel racisme. Het leven in Afrika is gewoon veel minder waard dan in de rest van de wereld. En die discriminatie moet stoppen. Wat houdt ons tegen om er in Sudan dezelfde middelen tegenaan te gooien als op andere plaatsen?
Mr. Rusesabagina, geeft de film volgens u een goed begrip van wat er gebeurd is?
P.R.:“Hangt er vanaf wat je bedoeld. Het objectief van de film was niet zozeer om echt de genocide te laten zien. Wel wat er gebeurd is in het hotel des Milles Collines. Alhoewel er genoeg gesuggereerd wordt van de gebeurtenissen in de straten van Kigali. In feite gaat het erom mensen te doen beseffen dat er ook nog mensen waren die andere mensen hielpen.”
T.G.: “Het mooie aan de persoon van Paul is dat hij erg veel van de meesten van ons weg heeft: hij is een geraffineerd man uit de middenklasse met een mooi gezin die in een vreselijke situatie terecht komt. Hij ziet zichzelf geplaatst voor aartsmoeilijke keuzes.”
Was het moeilijk voor u om de film te helpen maken?
P.R.: “Niet echt. Voor de film had ik al veel contacten met journalisten. Dat maakt dat ik wist welke aspecten in mijn verhaal belangrijk waren. De mediamensen hadden het verhaal van de Milles Collines al gehoord kort na de dramatische gebeurtenissen in 1994. Ze vroegen aan het overblijvende personeel in het hotel wat er was gebeurd, hoe het kon dat het hotel en zijn bewoners zo weinig had geleden. Allen verwezen ze naar mij. En ze zijn beginnen zoeken. Tot ze mij terugvonden hier in België...”
Deze film vertelt het verhaal over de moed van één man, een typisch Westers uitgangspunt. Is dit uw manier om de missie over te brengen?
T.G.: “Mijn eerste plicht is om een stuk entertainment te brengen. Je moet eerst mensen willen laten komen kijken. De film is eerder een springplank naar meer kennis over het gebeurde dan een echte studie of een verhaal over wat er gebeurde. Maar film is een zeer krachtig medium: mijn grote voorbeelden in deze zijn “Schindlers list,” de “Killing Fields” over Cambodja en “Missing” over Chili.”
Over de genocide zelf. Voelde u die aankomen?
P.R.: “Er waren al slachtingen geweest op verschillende plaatsen in het land. Rond Kigali stikte het van de vluchtelingen. De toenmalige president (Juvenal Habyarimana, nvdr.) had zelf ook een militie opgericht die opposanten uitmoordde. Iedereen had schrik. Veel mensen waren reeds buiten de stad gaan wonen. Op 4 augustus werd een vredesbestand getekend met de rebellen. En dan kwam de V.N. met soldaten om de vrede te bewaren. Dat was een teken van hoop voor ons. Het moment dat de internationale gemeenschap haar handen van het Rwandese wespennest af haalde was er één van totale vertwijfeling voor iedereen.” (In de film een onvergetelijk beeld wanneer Paul met zijn Afrikaanse gasten achterblijft in de regen terwijl Franse soldaten alle Westerlingen naar de luchthaven escorteren).
Déja-vu
U bent pas terug gegaan, vele jaren later, samen met Terry George. Was het land veranderd volgens u?
P.R.: “Er was niets ten goede veranderd. De wegen waren nog steeds kapot, nergens werkte de electriciteit enz. De situatie is weer net zo penibel als net voor de genocide... Ook reeds toen ik definitief vertrok in 1996 begon ik in te zien dat alle machthebbers op elkaar lijken.”
Vandaag wil president Kagamé de begrippen Hutu en Tutsi van de aardbodem doen verdwijnen. Vind u dat een goed idee?
P.R.: “Dat men Hutu en Tutsi niet meer op het paspoort zet is een prima idee. Maar het zijn nog steeds mensen die mensen gedood hebben. Een oplossing zal er pas echt komen als we allemaal aanvaarden wie we zijn. Je moet mensen laten praten met elkaar, ze rond één tafel zetten.”
Krijgt u een déjà-vu gevoel bij wat er in Darfour gebeurd?
P.R.: “Helemaal. Alles wat daar gebeurt volgt hetzelfde verloop als in Rwanda. Er zijn nu 2 miljoen inheemse vluchtelingen in Soedan. Het conflict is twee jaar aan de gang. In Darfour schieten helicopters van de overheid vanuit de lucht op weerloze vluchtelingen. Dat is perfect vergelijkbaar met de militie van Habyarimana. Ze gaan zelfs de waterputten vergiftigen van de geviseerde bevolking. Dat is je reinste etnische zuivering!”
En waarom toch? Wat hebben ze erbij te winnen?
P.R.: “Het schijnt dat er veel olie zit in de provincie Darfour... (diepe zucht). Het is steeds hetzelfde. Men is nu een tweede genocide aan het maken. En het Westen doet weer niets.”
Vind u dat de wereld überhaupt iets geleerd heeft sinds 1994?
T.G.: “We hebben nog steeds de VN Vredesmacht niet hervormd. De MONUC in Oost-Congo is een totale mislukking, ze zijn er niet in geslaagd de interhamwe te ontwapenen, noch stabiliteit te brengen in het gebied. Ik heb gesproken met vele activisten. Wat we nodig hebben is een internationale politiemacht, geen kleine legertjes zonder mandaat of middelen...”
Abonneren op:
Posts (Atom)