In September 1999 keek de wereld toe hoe de crisis zich ontvouwde in het oude Portugese wingewest Oost-Timor. Nadat het grootste deel van de bevolking in de eerste vrije verkiezingen had gekozen voor de onafhankelijkheid, dreven paramilitaire milities 75% van de bevolking uit hun huizen. Een massale vluchtelingenstroom bracht tienduizenden de grens over waar ze nog steeds verblijven in inderhaast opgerichte kampen.
Indonesië beleefde één van de meest tumultueuze jaren in zijn moderne geschiedenis. De economische ineenstorting van 1997 wakkerde de kreten naar politieke verandering enorm aan. Uiteindelijk leidde dat tot het einde van de dertigjarige heerschappij van Suharto in Mei 1998. Zijn opvolger en beschermeling, vice-president B.J. Habibie, probeerde zichzelf te distantiëren van zijn voorganger door politieke gevangenen vrij te laten, het lang ingeburgerde repressie-apparaat te ontmantelen en vrije verkiezingen op de agenda te zetten. Geen van deze maatregelen gaven hem veel legitimiteit in de ogen van een sceptische bevolking. Het leger, traditioneel het machtigste instituut na de president, leek zwakker dan ooit en meer en meer misbruiken kwamen aan het licht. Stijgende prijzen, voedseltekorten en enorme werkloosheid brachten uitbarstingen van geweld met zich mee. Arme maar bodemrijke regio’s gebruikten de nieuwe wind om hun ontvoogdingsambities alle zeilen bij te zetten. Deze eisen, samen met nieuwe stappen die op hoog niveau gezet werden tussen Portugal en Indonesië over politieke autonomie voor Oost-Timor zette het aloude debat over federalisme weer op de sporen. Wijd verspreide angsten over de mogelijke desintegratie van het land konden niet uitblijven.
Ontheemden. Op Oost-Timor was de bevolking ondertussen ten prooi gevallen aan allerlei paramilitaire milities. Alles wijst erop dat deze groepen getraind zijn door het Indonesische leger en de Nationale Politie. Ze werden eind 1998 opgericht en gebruikten bedreigingen, intimidatie en regelrecht geweld om een pro-Indonesische stemming bij de bevolking te forceren. Tienduizenden ontkwamen naar de heuvels, meer dan een kwart miljoen anderen vluchtten of werden met geweld verjaagd, meestal over de grens naar West Timor.
Oost-Timor zelf is nu vrij van militiegeweld. Maar voor een geschatte 100 à 150.000 vluchtelingen in West-Timor is de crisis allesbehalve over. Onlangs keerde een onderzoeksteam van Amnesty terug van de regio. Ze bracht verhalen mee van voortdurende bedreigingen, intimidaties en afpersingen. In sommige gevallen is er sprake van moordpartijen, ‘verdwijningen’ en seksueel geweld. De ontheemden lopen voortdurend het risico mishandeld te worden. Vooral getuigenissen van geweld tegen vrouwen zijn hardnekkig. Verschillende bronnen gewagen van verkrachtingen en ontvoeringen met de bedoeling de slachtoffers te dwingen tot prostitutie. Amnesty is bezorgd dat, waar toegang tot de kampen niet behoorlijk bewaakt is, vrouwen en meisjes bijzonder kwetsbaar zijn voor deze praktijken.
Aanwezigheid van nog steeds dezelfde paramilitaire milities en gebrek aan veiligheidsgaranties blijven een hypotheek leggen op de vrijwillige en veilige terugkeer van de vluchtelingen. Hun drieste activiteiten worden nu nog steeds vlotjes door de vingers gezien door de Indonesische autoriteiten. Wat maakt dat ze de facto het predikaat ‘onschendbaar’ hebben verworven. Alsof dat nog niet genoeg is verergeren regens de situaties in de slecht uitgeruste kampen. Sommige delen van de kampen lopen onder, wateraanvoer en sanitair zijn onvoldoende en het water is bovendien van slechte kwaliteit. Velen leven onder geïmproviseerde shelters van zeildoek, plastic of zelfs bladeren, nauwelijks een bescherming tegen zware regenval. Voorspelbaar gevolg: chronische diarree, malaria en tbc steken de kop op.
Terug naar huis. Een lichte verbetering in de veiligheidssituatie eind november vorig jaar zorgde voor een betere toegang tot de kampen voor de internationale humanitaire organisaties. Dringende medische hulpverlening en bijstand bij de repatriëring waren nu mogelijk. De situatie blijft echter precair en het aantal teruggekeerden is klein. Amnesty vreest dat vele vluchtelingen nog steeds belet worden terug te keren. Diegenen die de stap wagen hebben veel kans afgeperst of aangevallen te worden aan de grens. Ook krijgen ze weinig of geen informatie over de situatie in hun thuisland.
Oost-Timor is verwoest. Tienduizenden Oost-Timorezen kunnen niet mee werken aan de heropbouw van hun land omdat hun terugkeer belet wordt. De crisis zal niet voorbij zijn voor de vluchtelingen weer thuis zijn en de mensenrechtenschendingen gestopt zijn. Amnesty roept de regering in Jakarta op om 1° de vluchtelingen te beschermen, 2° de milities te ontwapenen, 3° mensenrechtenschenders voor de rechter te brengen, 4° humanitaire hulporganisaties de vrije toegang tot de kampen te verzekeren en te zorgen dat zij die het nodig hebben de hulp ook krijgen, 5° samen te werken met het Hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen van de VN om de terugkeer te begeleiden. Tenslotte, 5° ervoor te zorgen dat ze hun basisrechten kunnen uitoefenen, inclusief het verlaten van het land.
Van de internationale gemeenschap vraagt Amnesty dat ze 1° druk uitoefent om Indonesië er toe aan te zetten al deze verplichtingen na te leven, 2° voldoende financiële middelen voorziet voor het Commissariaat en zijn activiteiten voor de bescherming van vluchtelingen. En 3° ervoor zorgt dat elk terugkeer programma begeleid wordt door maatregelen om de veiligheid van de vluchtelingen te waarborgen, inbegrepen tegen aanvallen van lokale inwoners.
Tot op vandaag laat het land op de gordel van Smaragd zich weinig gelegen liggen aan de bestaande afspraken. Dat moet veranderen.
donderdag, januari 27, 2000
Abonneren op:
Posts (Atom)