zaterdag, juli 10, 1999

Amnesty International en Kosovo: Twintig jaar waakzaamheid

Twintig jaar reeds is Amnesty de luis in de pels van de Joegoslavische en Servische autoriteiten. Sinds midden de jaren ’70 kwamen regelmatig rapporten uit over de opstandige provincie Kosovo. Deze lange periode geeft Amnesty de autoriteit om te zeggen dat de crises vandaag het resultaat is van aanhoudende mensenrechten-schendingen. Met name tegen de etnische Albanezen in de provincie.

Tegen midden jaren 1990 kreeg Amnesty rapporten van dagelijkse martelingen. Duizenden werden geslagen of anderszins slecht behandeld wanneer Servische politie demonstrerende etnische Albanezen met geweld uiteensloeg. Huizen werden binnengevallen met het voorwendsel verborgen wapens te zoeken.
Marteling was een doordeweekse praktijk in gevangenissen, speciaal gericht naar diegenen die verdacht werden van politieke activiteiten, of diegenen die lid waren van Albanese organisaties. Slachtoffers waren politieke activisten, journalisten, mensenrechtenverdedigers en studenten.
Tot de escalatie van het conflict in maart 1998 waren de meeste onwettige moorden het werk van politie die hun gevangenen extreem slecht behandelden of martelden. Ook gevolgen van met geweld uiteengedreven demonstraties. Amnesty heeft hele reeksen van zulke gevallen genoteerd in de laatste 10 jaar. Een aantal etnische Albanezen zijn ook dood geschoten door de politie in verdachte omstandigheden.
Doorheen de late jaren tachtig en begin negentig werden honderden etnische Albanezen gevangen genomen omdat ze hun recht op vrije meningsuiting en samenkomst uitoefenden. Sommigen waren geweldloze betogers of politieke activisten. Sommigen waren leraars, beschuldigd van “het houden van illegale bijeenkomsten” - het ging dan om onofficiële lessen voor etnische Albanezen die het staatsonderwijs in de Servische taal verwierpen. Anderen waren arbeiders die deel namen aan vreedzame bedrijfsdemonstraties, en individuën die beschuldigd werden lid te zijn van op de zwarte lijst gezette Albanese organisaties. Of zelfs maar omdat ze in het bezit werden gevonden van Albanese magazines of muziektapes.
De Servische overheid weigerde systematisch om eerlijke processen te waarborgen. Wettelijke procedures werden routinematig doorbroken en omzeild, verdachten werden langer dan wettelijk bepaald vast gehouden, zonder contact met advocaten, familie of dokters. Tijdens zulke verlengde aanhoudingsperiodes werden de verdachten vaak gefolterd en slecht behandeld om hen tot bekentenissen te dwingen. Deze ‘verklaringen’ werden dan meestal zo aanvaard door de rechtbanken, zelfs al werden ze later door de betrokkenen ingetrokken.

Gewapende oppositie groepen

Het Kosovaars Bevrijdingsleger, dat vooral in 1996 in het voetlicht trad, was verantwoordelijk voor de martelingen, uitdrijvingen, ontvoeringen en moorden op vele etnische Serviërs of van Albanezen die beschouwd werden als Servische volgelingen. De meerderheid van deze schendingen vonden plaats na het begin van de miltitaire opmars van Jougoslavië.
Toen het conflict escaleerde vanaf begin 1998 werden honderden etnische Albanezen gedood door het Jougoslavische leger. Een kleiner aantal Servische onderdanen werden ontvoerd of vermoord door het Kosovaars Bevrijdingsleger.
De meest gedetaïlleerde bewijzen van zulke moorden zijn terug te vinden van slachtpartijen op grote schaal. Meestal gaat het dan over een gewapende actie waarbij het voorwendsel van retributie voor aanvallen door etnische Albanezen op Servische politie. Daarbij hoorde een grote machtsontplooïng van politie, een dorp waarin de huizen werden bestookt met mortieren en artillerie alvorens binnen te trekken. In sommige dorpen werden mannen gescheiden van vrouwen en kinderen, alvorens ze gezamenlijk geëxecuteerd werden. In andere gevallen werden de vrouwen ook slachtoffers. Tegen oktober 1998 hadden reeds 300.000 Kosovaren hun huizen ontvlucht.

Volgend op het afspringen van de onderhandelingen tussen de Jougoslavische overheid en vertegenwoordigers van de Kosovaarse Albanezen in maart 1999, verergerde de situatie snel. Zeker na de lancering van de NAVO luchtaanvallen op 24 maart. De Servische veiligheidsdiensten verjoeg honderduizenden etnische Albanezen met geweld uit hun huizen. Vluchtelingen die Macedonië en Albanië binnen kwamen, brachten vreselijke verhalen mee van moorden en andere gewelddaden door de Servische politie en paramilitairen.
Vanaf het begin van deze fase in de crises waren er Amnesty onderzoeksmissies in Albanië en Macedonië, om getuigenissen te verzamelen van Albanese vluchtelingen. Ze leverde gedetaïlleerde verhalen af van moord, verkrachting, slechte behandeling, verdwijningen en gedwongen uitdrijving. Alle getuigenissen vertellen hetzelfde verhaal. Samen met onafhankelijk onderzoek wees alles in dezelfde richting. Amnesty concludeert dan ook dat er misdaden tegen de mensheid zijn gepleegd door Jougoslavische strijdkrachten in Kosovo.

De rol van de NAVO

AI heeft haar bezorgdheid geuit over verschillende momenten dat de NAVO gehandeld zou kunnen hebben tegen de internationale humanitaire wetgeving. Onder meer de aanval op het hoofdkwartier van de Servische staatstelevisie op 23 april, waarbij 15 burgers werden gedood. AI denkt dat deze en nog andere aanvallen op doelen die geen direct verband hadden met de militaire operaties van de Servische strijdkrachten, niet kunnen goedgekeurd worden. Op 7 mei sloeg een raket in op een openbare markt en een dichtbij gelegen hospitaal, 15 mensen overleefden de inslag niet.
Tegen het einde van mei, acht weken na het beginnen van het Jougoslavische offensief, hadden reeds 845.000 etnische Albanezen de grens overgestoken. Bijna de helft van de bevolking - allemaal getraumatiseerd en de meesten ziek of gewond - gingen een onzekere toekomst als vluchteling tegemoet.
Alsof de vlucht nog niet genoeg was, werden sommige vluchtelingen onderworpen aan nog meer schendingen aan de andere kant van de grens. In Macedonië, een land dat zelf zucht onder de etnische spanningen, hebben de autoriteiten veschillende malen tijdelijk de grens gesloten, daarbij de vluchtelingen verplichtend om terug de provincie binnen te gaan.

De tragedie in Kosovo is een uitdaging naar het idee van mensenrechten zelf. Het patroon van schendingen op grote schaal dat de wereld de afgelopen maanden heeft gezien, herinnert ons er aan dat het hele concept van onschendbare, universele mensenrechten een slechts een marginale aanwezigheid geniet. Dat gedwongen uitdrijving, buitengerechtelijke executies en verdwijningen nog steeds kunnen plaatsvinden op zulke schaal, zou ons wars moeten maken van elk gevoel va zelfgenoegzaamheid als het gaat over wat op dit vlak gerealiseerd is in de laatste vijftig jaar.

vrijdag, juli 09, 1999

Vlaamse Amnesty-missie terug uit Albanië - Antwerpse getuigt over huiveringwekkende gruweldaden

Onlangs keerden twee Vlamingen terug uit Albanië. Ze waren op onderzoeksmissie voor de mensenrechtenorganisatie Amnesty International. Karen De Dycker en Bart D'Hooghe zijn beiden deskundigen in het registreren van getuigenissen inzake mensenrechtenschendingen. Hun onderzoek kaderde in een rapport dat in de maak is over verkrachtingen en seksuele misbruiken. Onderweg stuitten Karen en Bart op huiveringwekkende getuigenissen.
Ze verhalen ook van een Belgische legercommandant die weigert 1500 vluchtelingen
mee te nemen op een 18-uur durende rit omdat het UNHCP, (VN Hoog Commissariaat
voor Vluchtelingen) geen water of voedsel wil leveren. De meeste van die vluchtelingen hebben op dat ogenblik al lang niet meer gegeten en zijn de uitputting nabij. Een klein staaltje uit een lange reeks die de schrijnende incompetentie illustreert van de grootste bureaucratie ter wereld.


Bij het luisteren naar verhalen in de kampen stootte Karen op een aantal vrouwen die zware vernederingen hadden moeten ondergaan. Het gebeurde in een klein dorpje. Het Joegoslavische leger viel er binnen en scheidde mannen en vrouwen van elkaar. De mannen werden weggevoerd naar een onbekende bestemming. Hun familie heeft ze tot vandaag niet teruggezien. De zowat 200 vrouwen werden ondergebracht in drie huizen waar ze overdag moesten kuisen en koken. Een tiental vrouwen werd 's avonds naar het huis gebracht waar de plaatselijke korpscommandant zijn hoofdkwartier hield. Drie machten na elkaar werden die vrouwen herhaaldelijk verkracht door de commandant en vijf van zijn soldaten. Daarna werden ze allen weggestuurd. De weinige bezittingen die ze nog hadden, werden hen eerst of genomen. Alle mogelijke vormen van identificatie, juwelen en geld zijn ze kwijt. "Het enorme taboe dat hangt rond verkrachting maakte het er niet makkelijker op om hen dit verhaal te laten vertellen," zegt Karen. De sociale controle voor vrouwen is enorm, en verkrachting is in de heersende moslimcultuur een stigma. De vrouwen zijn doodsbang dot hun mannen zouden vernemen wat er met hen gebeurd is. Dat zou betekenen dot hun eer geweld is aangedaan en ze hun vrouw dan moeten verstoten. Vandaar: geen namen noch locaties. Hun mannen zouden ergens het nieuws kunnen lezen in de kranten.
Belangrijke vraag is of dit nu een geïsoleerd incident is. Op dit ogenblik is ze
onbeantwoordbaar. Verder onderzoek zou dit moeten uitwijzen, aldus Bart. Wel is het van belang de getuigenissen snel te noteren, anders is er gevaar voor beïnvloeding.

Dorp wordt massagraf

In de nacht van 13 op 14 mei was het dorp Korissa, op 7 km van Priznen, het toneel voor een tragedie. In twee offensieven viel de het Joegoslavische leger binnen. De eerste en laatste huizenrijen werden in brand gestoken. De middenste werd het hoofdkwartier van de militairen. De bewoners werden de bergen ingejaagd. Wanneer ze 's nachts terug komen om voedsel te halen, vinden ze de lijken van toen oudere dorpsbewoners. Maar wat ze de dag daarna zien tart alle verbeelding. In de onmiddellijke omgeving van het dorp wordt met een kraan een grote put gegraven. De eerste put dient als massagraf voor de tien ouderlingen. Ze worden toegedekt met afval dat wordt aangevoerd met tractors. In de zes daaropvolgende dagen komen vrachtauto’s vol 1ijken af en aan rijden. Nieuwe putten worden ermee gedempt. Een toeschouwer heeft een sterke verrekijker bij zich. Vanaf nabijgelegen heuvels zien ze hoe een grijper de lijken vanuit de camion in de put deponeert. Dat schokt hen nog het meest. Een andere bewoner filmt het geheel met een amateur videocamera. De band zit nu ergens begraven in de grand, uit schrik voor problemen aan de grens. Volgens de getuigen werden er zo 200 à 300 lijken per dag gedumpt. Waar ze vandaan kwamen, wisten ze niet.
Een kleine groep die 's nachts verrast werd bij de zoektocht naar voedsel, werd
gemarteld en vermoord. Wanneer veertien dagen later de moskee van het dorp werd
opgeblazen en daarmee het hart uit de gemeenschap gerukt, had het geen zin nog te blijven. In groepen van tachtig slopen ze weg, in de beschutting zoekend in de bergen.

Dodelijk oponthoud

Een andere tragedie speelde zich of in het dorpje Studime, waar een groep vluchtelingen passeerde onderweg naar de grens. De groep van 30 tractoren werd
omsingeld en de jonge mannen werden eraf gehaald. Een aantal van hen werd voor de ogen van hun familie neergeschoten. Ze moesten al hun geld afgeven. 600 mark, 1.000 mark. Wie geen geld had werd neergeknald. Een meisje van 12 zag hoe haar vader met de loop tegen het hoofd neerschieten en verder aan flarden geschoten. Daarna werden de doodsbenauwde overblijvers bijeen gedreven en langs een grote omweg naar Albanië gestuurd.
Toen de groep aankwam in Kukés, werden ze zo slecht opgevangen da ze onmiddellijk weer vertrokken. Toen Bart en Karen hen ontmoetten, vormden ze nog
slechts een zielig hoopje ellende bijeengetroept onder wat plastic zeilen. Ze hadden reeds 36 uur niet meer gegeten.

Incompetentie

Over de opvang van de vluchtelingen zijn beide 'veldonderzoekers' niet te spreken. “Wanneer de nieuw aangekomen vluchtelingen arriveren in Kukés, blijft de ontvangst beperkt tot een blaadje papier met daarop een lijstje van de kampen. Verder moeten ze het zelf maar uitzoeken. Er werd niet verteld dat ze er maar tijdelijk een onderkomen zouden krijgen. Mensen die zich een thuis weg van thuis hadden gemaakt in de tentenkampen, kregen plots te horen dat ze naar het zuiden moesten. De kampen werden gesloten omdat ze te dicht bij de grens lagen. Ondertussen hadden de bewoners zich georganiseerd, schooltjes opgericht. Voor hen was het belangrijk om dicht bij hun dorpen te blijven. Terwijl de goed verdienende UNHCR mensen haast niets uitvoeren, struikel je over de vele vrijwilligers van NGO’s, die goed werk leveren.
Om iets gedaan te krijgen bij het UNHCR, moesten ze voortdurend dreigen met persconferenties. Voor het Internationale AI-secreteriaat in Londen begint het werk nu pas echt. Al de verhalen moeten nu grondig worden nagegaan en geanalyseerd. Nog missies zullen volgen. Momenteel spreekt Amnesty van ‘incidentele verkrachtingen’. Of het geweld op de burgers systematisch is, dat zou het onderzoek moeten uitwijzen. Voor Karen en Bart zijn de verhalen in ieder geval echt.